donderdag 13 september 2012

Stemadvies


Omdat ik weet hoeveel waarde mijn vrienden, familieleden, kennissen,  facebookvrienden en volgers van mijn blog toekennen aan mijn politieke oordeel, heb ik mij bewust maar met grote moeite afzijdig gehouden na het mislukken van het Catshuisoverleg. ‘Zoeken jullie het maar eens lekker zelf uit’, was mijn morbide gedachte. ‘We zullen eens zien wat er van komt’, dacht ik er gniffelend achteraan.

Deze schijnbaar ziekelijke gedachte werd natuurlijk ingegeven door mijn grote afkeer van macht, althans, van ‘gekozen’ macht. Het geeft alleen maar gedoe, gekonkel, bonje en vooral tweespalt. Uiteindelijk gaat het alleen maar over de vraag of je kiest voor je eigen welzijn en bezit, of voor je eigen bescherming in tijden dat het wat tegen zit met dat welzijn en bezit, een egocentrische keuze tussen egoïsme en gemeenschapszin, afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van het moment. Maar politici duikelen over elkaar heen om ‘de macht te grijpen’ en hun kiezers buitelen er achteraan in de volle overtuiging dat het er toe doet. Al die grijpgrage handen grijpen in het niets. Men beweert wel dat macht hongerig maakt, maar macht is een groot glas koud water aan de horizon in de woestijn, een fata morgana. Zodra je denkt je bezwete handen om het verkoelende glas te leggen, is het opeens weg. Wat blijft is de dorst, en de woestijn.

Omdat roepen in zo’n omgeving zinloos is, heb ik mij maandenlang stil gehouden. In vrijheid en onafhankelijk heeft u kunnen kiezen en wat blijkt? U wilt allebei: egoïsme en gemeenschapszin. Vertwijfeld heft u beide armen in de lucht, vragend: ‘hoe moet dat nu, meneer Den Dolaard?’. Mijn vriend Joost belde mij zelfs midden in de nacht op.
“ Heb je nu je zin?! Het hele land is in rep en roer, alleen maar omdat jij zo nodig je mond wilde houden. Je hebt ons pat gezet. Door de winst van de PvdA en VVD kunnen we rechtsaf noch linksaf, door de teruggang van de PVV en SP kunnen we niet achteruit. Wat een bende heb je er van gemaakt! Waarom heb je ons verdomme geen stemadvies gegeven? Je hebt toch altijd gelijk? Zeg ons in godsnaam wat we nu moeten doen! Geef ons dan tenminste een stemadvies voor de volgende verkiezingen!”

Met het telefoontje van Joost hield het niet op. De hele nacht, tot op dit moment aan toe, ben ik gebeld, ge-sms’t en gemaild door verontruste vrienden, familieleden, kennissen,  facebookvrienden en volgers van mijn blog die allemaal dezelfde oproep deden: geef ons een stemadvies. Omdat ik nogal op mijn nachtrust ben gesteld, moet ik nu wel iets van me laten horen, al is dat met grote tegenzin. Ik hou het kort, dus let goed op!

Bent u voor meer en onbegrijpelijkere regels zoals met betrekking tot de 130 km op snelwegen of bent u voor een kleinere overheid en dus minder politie op straat, dan weet u de weg naar de VVD wel te vinden.

Als u zojuist uw baan als hoofd van de afdeling Marketing kwijt bentgeraakt en u staat er op dat uw ex-werkgever u nog een half jaar lang lastig valt met vacatures voor de bedrijfskantine, dan is de PvdA wellicht iets voor u.

Vindt u het prettig om over een jaar of tien uw ziekelijke en bemoeizuchtige schoonmoeder bij u te laten intrekken en te verzorgen, ga dan eens praten met de SP. Zij weten daar hoe je van thuiszorg schoorsteenmantelzorg maakt.

En ach, wilt u gewoon lekker lachen en niet al te serieus genomen worden, dan voelt u zich vast thuis bij Geert. Maar ook dronkenlappen, wildplassers en onwetenden krijgen bij hem een warm onthaal.

Voor wie het christelijk geloof zegt aan te hangen maar er niets meer aan doet, is de gang naar het CDA een mooie vervanging voor de kerkgang.

Er zijn natuurlijk ook mensen die zich niet willen laten leiden door de waan van de dag, noch door een goddelijk dwaallicht, maar vooruit willen in plaats van links of rechts. D66 wijst deze groep de weg.

Liefhebbers van Don Quichot, windmolens en dodelijke sprongen over de eigen schaduw, moeten eens langs gaan bij GroenLinks.

Voor prakkiserende christenen en mannen die het eeuwige geklets van hun vrouw zat zijn, is er goed nieuws. Zij kunnen voortaan kiezen uit de Christen Unie of de SGP. Van twijfelen houden deze kiezers niet maar dat hoeft ook niet, want het is inmiddels lood om oud ijzer.

Ergert u zich aan het feit dat uw huishoudsters en uw chauffeurs zich ook van die dure biefstukken  kunnen veroorloven, kies dan gerust de Partij voor de Dieren.

Och, nu vergeet ik de Islamieten. Mijn advies aan hen is om zo snel mogelijk te ontmoskeeën, zodat ze zich kunnen aansluiten bij het reeds ontkerkelijkte CDA.

Ziet u nu hoe makkelijk het kiezen is? U kunt het nu zelf. Bij de volgende verkiezingen kiest u gewoon voor de partij die het beste bij u past. Strategisch stemmen is gebleken zinloos te zijn. Dus daarom is dit mijn laatste en allerbelangrijkste stemadvies: breng uw stem uit, schudt alles van u af, keer huiswaarts en ga verder met waar u mee bezig was. En realiseert u zich goed: ‘ik heb altijd gelijk’.

woensdag 25 april 2012

Kinderspel


Omdat gistermiddag het zonnetje doorbrak, besloot ik een wandelingetje te gaan maken in onze hofstad. Te lang al had ik binnen zitten kniezen. Mijmerend over hoe het nu met de wereld verder moet na de val van het kabinet – ik houd er van om problemen in zo’n breed mogelijk perspectief te bezien – werd mijn aandacht getrokken door een gesnater en geschreeuw van kinderstemmen. Het bleek afkomstig van een kinderspeelplaats bij Basisschool De Kameleon.
“Nietes” hoorde ik een meisjesstem gillen.
“Welles” riep een jongetje.
Nieuwsgierig liep ik naar het pleintje en ging op mijn tenen staan om over de manshoge muur te kijken. Ik zag en hoorde een drukte van belang. Overal waren kinderen aan het rennen en vooral springen. ‘Het is maar goed dat er een muur omheen staat’ dacht ik, ‘dan hebben de gewone mensen er tenminste geen last van’.
Over het hele plein waren de kleintjes bezig met springen. De een maakte sprongetjes naar voren, de ander opzij en sommigen zelfs naar achteren. Het was echt een koddig gezicht. Zou dit een nieuw spelletje zijn?
“Die was niet van jou”, hoorde ik een jochie blèren.
“Echt wel, Stef”, schreeuwde een meisje terug nadat ze een raar sprongetje had gemaakt en achterom keek.
“Mooi niet, Jolande, het was de mijne”, krijste het jochie op zijn beurt.
Langzaam maar zeker werd het spel me duidelijk. Ze probeerden allemaal over hun eigen schaduw heen te springen. Maar het wilde ze maar niet lukken.
“Probeer jij het nou ook eens, Sybrand”, schetterde een jongetje dat Diederik heette.
“Doe het lekker zelf” riep hij terug.
“Kom op Emile, doe nou mee” joelde een jongetje tegen een dik kind dat vast nooit werd gekozen als er voetbalteams moesten worden gemaakt.
“Nee Alexander, ik speel dat stomme spelletje niet”, brieste hij terug.
Het was een aandoenlijk gezicht om al die kinderen zo lekker bezig te zien. Juist toen ik besloot door te lopen, zag ik ver weg, in een donker hoekje van het plein, een jongetje staan huilen. Hij stond helemaal achteraf en had een pop in zijn handen waar hij met grote, angstige ogen naar keek. Hij hield het ding zo ver mogelijk van zich af. En opeen zag ik het: het was een zwarte pietenpop. Niemand speelde met hem. Nu moet ik er wel bij zeggen dat dit huilende jongetje er ook wel vreemd uitzag, met z’n rare geblondeerde kuif. Wat kunnen kinderen toch wreed zijn. Als je er ook maar een beetje anders uitziet, moeten ze je niet. 

Er trok een donkere wolk voor de zon en het spel was afgelopen. Gedesillusioneerd liep ik naar huis, mijmerend hoe het nu verder moet met de wereld. 


vrijdag 20 april 2012

Geloof verzet bergen onzin

André Gide,, 1869 – 1951


Op de bovenste plank achter een vergeeld keukendeurtje staat een rieten mandje - bekleed met een roodwitte theedoek - waarin twee aardappels angstig tegen elkaar aanliggen. In afwachting van hun bestemming speculeren ze bezorgd over hun toekomst. Ze zijn de twee laatst overgeblevenen uit een zak van tweeënhalf kilo Opperdoezer Ronde, een bijzonder smakelijk en voedzaam ras dat alleen wordt verbouwd in de omgeving van het Noord-Hollandse dorp Opperdoes. Ze waren er getuige van hoe de afgelopen week, dag na dag, hun soortgenoten twee bij twee uit het mandje verdwenen tot ze uiteindelijk getweeën overbleven. Maar het is nu alweer 10 dagen geleden dat het keukenkastje voor het laatst werd geopend. 

Wie de Opperdoezer Ronde een beetje kent, weet dat het geen klaaglijk ras is. Integendeel, alle Opperdoezers hebben een opgeruimd karakter. Ze zijn stuk voor stuk trots op hun mooie vliesdunne, gele schil en maken zich niet druk om hun wat onregelmatige ovale vorm. ‘Ze nemen ons maar hoe we zijn’ is hun lijfspreuk. Ze danken deze zelfverzekerdheid en blijmoedigheid aan een levensovertuiging die is gestoeld op twee peilers: hun standvastig geloof en de wetenschap dat ze van alle rassen de meest verfijnde smaak hebben.
Weinig mensen zijn op de hoogte van het Opperdoezer geloof, terwijl de mens daarin toch een hoofdrol vervult. Het complete ras, niet één uitgezonderd, is er van overtuigd dat de menselijke maag voor elke gelovige een hemelse eindbestemming is waar een eeuwig en zalig leven wacht. Dat de waarheid anders is, maakt voor het geloof natuurlijk niets uit. 
Nog minder mensen begrijpen hoe ze aan de kennis over hun delicate smaak zijn gekomen. ‘Ze eten immers elkaar niet op?’ is een vaak gehoorde vraag. Algemeen wordt nu aangenomen dat dit ras beschikt over een ‘collectief bewustzijn’ dat is verbonden met het onze. 
  
“Wat is er toch aan de hand?” mijmert Klaas. Hij is de grootste van de twee en ligt rechts van Pim.
“Waarom moet ons dit nu treffen?” klaagt Pim tegen zijn broer. Dat ze nog altijd samen zijn is een groot wonder. Ze komen uit een gezin met 6 kinderen. Na hun geboorte hebben ze een lange weg afgelegd, maar door louter toeval zijn ze altijd samen gebleven. Tijdens al hun hachelijke avonturen – de tocht door de donkere ingewanden van de oogstmachine, de benauwdheid onder de berg soortgenoten in de schuur, het holderdebolderen over de lopende band, de enge val in de plastic zak, het eindeloze wachten op kopers in de groentezaak – hadden ze steun aan elkaar. Klaas is altijd de sterkste van de twee geweest. Vaak moedigde hij zijn broer aan om vol te houden. “het leven is geen pretje, maar houdt vast aan je geloof!”, zei hij tegen Pim. En hoe gelukkig waren ze samen toen ze zagen hoe de rimpelige hand van oma Van Eik hun zak in haar boodschappenkar legde. Ze waren er zeker van dat een einde gekomen was aan hun beproevingen en dat ze spoedig hun hemelse eindbestemming zouden bereiken. Maar het verhaal nam een heel andere wending. Het werd zelfs Klaas zo langzamerhand droef te moede, want het keukenkastje bleef dag na dag gesloten.

Toen oma Van Eik thuis kwam met haar zak Opperdoezer Ronde liet zij zich eerst vermoeid in een stoel zakken om even bij te komen van de vermoeienissen. Anna – zo luidt haar voornaam – was al 88 jaren oud en niet meer zo kwiek ter been. Dat weerhield haar er niet van de lange tocht naar de groenteboer te maken, die twee straten verder was gevestigd dan de supermarkt. Haar voorkeur voor Opperdoezers had zij geërfd van haar moeder die – hoewel wonende in Heerhugowaard – elke maand naar een boer in Abbekerk fietste, alwaar zij een halve mud Opperdoezer Ronde kocht. Vanaf haar 10e jaar mocht Anna haar moeder op deze barre tocht vergezellen. Na haar 18e verjaardag nam zij zelfs de gehele verantwoordelijkheid op zich voor de maandelijkse bevoorrading en toog voortaan alleen naar Abbekerk. 

Op een dag in 1933 kwam zij op de terugtocht een jongeman tegen, die Karel bleek te heten. Vlak voor Heerhugowaard kwam hij naast haar fietsen en bood aan om de zware zak aardappelen van haar over te nemen. “Mooi niet” - zei Anna achterdochtig– “ en dan zeker met mijn aardappelen er vandoor gaan?”. “Hmmm, daar zit wat in” - antwoordde Karel - “maar mag ik dan wel met je meefietsen?” Anna vond dit antwoord wel sympathiek, maar als ze had geweten dat ze de komende 50 jaar met Karel zat opgescheept, had ze zeker nee gezegd. Maar ze wist dat niet en zei: “Mij best, als je maar voor me gaat rijden”.

Niemand kon bevroeden dat deze kleine gebeurtenis een kwart eeuw van liefdeloosheid, drankzucht, ontrouw, bedrog en armoede zou inluiden. Nee, Anna is nooit gelukkig geweest met Karel en zijn mooie praatjes. Nooit konden ze samen eens rustig genieten van ‘O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe’ – Anna’s lievelingscantate van Bach - , nooit speelden zij gezellig ‘Mens erger je niet’ met familie of vrienden, nooit gingen zij eens naar het theater of naar een muziekuitvoering, nooit kropen zij ’s avonds gezellig tegen elkaar aan op de bank met een schaaltje pinda’s, nooit bespraken zij de toekomst, nooit debatteerden zij over het geloof waar Anna zoveel steun in vond, nooit kreeg zij een complimentje van Karel, om over een bloemetje nog maar te zwijgen. Karel was slechts geïnteresseerd in vrouwen, drank, culinaire lekkernijen en zichzelf . De hele gemeenschap sprak er schande van, zoals zo vaak gebeurt op het platte land. 

Op een dag toen Karel weer eens laveloos het dorpscafé uit kwam, werd het dominee Kuipers te veel en riep Anna ter verantwoording. “Het is God en ons allemaal een doorn in het oog dat je jouw man niet in de hand hebt. Hou hem toch eens binnen en leer hem de Liefde kennen! Schenk hem kinderen en hij zal veranderen!”, zei hij streng. Zonder de Opperdoezer Ronde was Anna op dat moment zeker van haar geloof gevallen door deze onheuse vermaning. Maar omdat zij zeker wist dat zonder het bestaan van een Schepper er geen aardappel kon groeien die zoveel eetlust en welbehagen onder de mensen bracht, bleef zij in Gods handen en kinderloos. En ze wist natuurlijk ook wel dat dominee Kuipers maar een gewoon mens was, die Bintjes at. Toen zij Karel op een goede dag dood op de grond voor de tafel vond, trok zij een lange neus naar dominee Kuipers en verhuisde naar Amsterdam, alwaar zij een eenzaam, sober, godsvruchtig en gelukkig leven leidde.

Oma Anna van Eik stond moeizaam op uit haar stoel. Het werd tijd om haar boodschappen eens op te ruimen. Ze neuriede een vrolijk wijsje terwijl ze de aardappels voorzichtig in het rieten mandje op de roodwitte theedoek legde. Voor elk exemplaar had zij een lief woord over: “Ach, wat heb jij een schattig kuiltje in je wang” of “Wat een lieve oogjes heb jij toch” of “Oh jee, jouw schilletje laat al een beetje los, dus ik zal jou maar bovenop leggen”. Elke aardappel werd geteld, van een naam voorzien, eerbiedig toegesproken en door haar rimpelige handen teder gestreeld. “Wat heb jij een mooie platte buik”, had ze tegen Klaas gezegd, die er een kleur van had gekregen, wat gelukkig door niemand werd opgemerkt. En Pim had ze langdurig met haar wijsvinger over zijn puntige hoofd geaaid. “Jullie zijn met z’n zestienen, genoeg voor ruim een week”, zei ze tenslotte en sloot het keukenkastje.

Het was de gelukkigste week uit het leven van Klaas en Pim geweest. De omstandigheden waren dan ook ideaal: een heerlijk temperatuurtje van 7 ° Celsius, een gortdroge lucht en volledige duisternis. Ze konden zich geen beter voorportaal wensen in afwachting van hun naderende hemelgang. Elke dag, precies om vijf uur ’s middags, werden ze verblind door het licht en zagen hoe twee van hun lotgenoten door twee oude, goddelijke  handen ten hemel werden gedragen. Als de duisternis weer was ingevallen, hoorde je altijd wel een achterblijver opgetogen roepen: “Morgen ben ik vast aan de beurt”. Het leek allemaal zo mooi. Klaas en Pim hadden zich helemaal niet druk gemaakt over het feit dat zij nu juist als laatste aan de beurt waren. Integendeel, ze lagen er immers prima bij en alles ging volgens schema. Er waren zeven dagen verstreken en die ene, laatste dag genoten ze nog van de stilte en de duisternis. Toen de volgende dag het deurtje gesloten bleef, waren ze teleurgesteld, maar niet verontrust. “Ze is waarschijnlijk een dagje uit eten”, had Klaas bemoedigend gezegd. En weer een dag later zei hij nog hoopvol tegen Pim: “Ach, ze is gewoon een weekendje weg”. Pim had niet meer geantwoord.

“Kijk nu toch eens hoe ik er bij lig!”dreint Pim tegen zijn broer. “Ik wou dat ik nooit met je mee was gegaan”.
“Zanik niet zo”, antwoordt Klaas geïrriteerd. “Ik ben misschien nog wel slechter af. Moet je kijken hoe lang die ene uitloper van mij al is. En ik heb er meer dan jij!”
“Maar jij hebt niet zo’n droge en rimpelige huid als ik.”
“Misschien niet, maar ik voel de schimmel al op mijn platte buik.”
“Oh nee hè, kan je niet een stukje opschuiven!” krijst Pim.

Ach, wat is dit toch voor een harteloze wereld waarin twee Opperdoezers zich alleen maar om het hardst over hun uiterlijk beklagen en niemand zich zorgen maakt over Anna’s lot.  
 
 

vrijdag 6 april 2012

Openingszin


Dit is een beroerde openingszin. Ik kan er niet om heen: ik ben gewoon slecht in openingszinnen. Groot is het aantal mensen dat mijn stukjes terzijde legt na het lezen van mijn eerste zin. Ik werk er wel aan, maar het wil maar niet lukken. Het gevolg van dit gebrek is groot: talloze kostelijke verhalen gaan verloren. 

Ik zou kunnen berichten over het dorpje Waalst. Wat daar gebeurt is alleszins de moeite van het vermelden waard. Burgerlijke ongehoorzaamheid, fraude, schijnheiligheid, spanning, overdreven burgerzin, intolerantie, verslavingszucht, misdaad en ja, zelfs onmogelijke liefde speelt een rol in deze bijzondere geschiedenis. Wat ontbreekt is een goede openingszin.

Maar ook de lotgevallen van Kees, Henk, Erik en Hans zijn interessant genoeg voor een novelle. Hun strijd tegen de nieuw ingetreden SBS 6-burgerlijkheid, hun onvoorwaardelijke vriendschap, hun gevecht tegen oppervlakkigheid en leugenachtigheid, hun zoektocht naar de waarheid, hun afkeer van patriottisme en vreemdelingenhaat vormen de ingrediënten voor een ouderwets moderne vertelling. Maar ja, hoe begin je?

Terwijl ik moedeloos achter mijn laptop zit, komt mijn zoon de kamer binnenstormen.
“Pap, jij hebt toch dat boekje van Nescio in je kast staan? ‘De uitvreter’ heet het geloof ik. Ik moet het lezen voor mijn lijst.”
Ongelovig kijk ik hem aan. Niet omdat hij plotseling geïnteresseerd lijkt in mijn helden van vroeger – hij heeft een broertje dood aan lezen en leest alleen omdat het moet - maar omdat hij juist naar dit boekje vraagt. Zou hij voelen waarmee ik worstelde? Is het zijn bedoeling mij op weg te helpen?
“Paahap….zeg nou even waar het staat!”, zegt hij ongeduldig.
Ik sta op, duw hem opzij en pak het uit de onderste rij boeken. Natuurlijk weet ik precies waar het staat. Ik sla het open en lees hardop: "Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter." Vol verwachting kijk ik hem aan, in de hoop een sprankje interesse of misschien zelfs wel enige vorm van bewondering van zijn gezicht te lezen.
“Nou, dat begint al lekker”, zegt mijn zoon sarcastisch.
“Weet je wel dat dit de beroemdste openingszin uit de Nederlandse literatuur is!”, roep ik verontwaardigd.
“Nou, nog nooit van gehoord. Daar kan je vandaag de dag niet meer mee aankomen, met zo’n taaltje. En zo langdradig allemaal!”. Brutaal trekt hij ‘De uitvreter’ uit mijn handen en loopt snel de deur uit, bang dat ik nog iets terug zal zeggen.

Onthutst keer ik terug naar mijn laptop. In nauwelijks een halve minuut is me duidelijk geworden dat het goed vertelde of geschreven verhaal uit de mode is. Wat zit ik mij druk te maken over een openingszin terwijl niemand meer geïnteresseerd is in een klassiek verhaal met een begin, middenstuk en ontknoping. Waarom zou ik nog schrijven over Waalst, of over Kees, Henk, Erik en Hans? 

Om deze moedeloze gedachten wat te verdringen open ik mijn Facebook pagina en lees een paar berichten. Mijn dochter schrijft: “kindertjes  bij oma en opa,ben doodop,  ff chillen”. Mijn zus laat weten wat de pot schaft vanavond: “vanavond lekker shoarma eten”. Mijn goede vriend Gerben kan het nog korter: “Bijna weekend!!!!!!”

Ach, die openingszin was zo slecht nog niet. Ik sta op en loop de trap af. Ik hoor mijn kleindochters schateren. Mijn vrouw zegt: “Je zus heeft gebeld en vraagt of we shoarma komen eten”. Ik krijg geen tijd om te antwoorden, want mijn telefoon gaat. “Het wordt een prachtig weekend, zullen we morgen gaan vissen?”. Het is Gerben.
‘What the fuck’ denk ik in stijl en stem toe. Zoveel verhalen…..er is geen beginnen aan.



vrijdag 23 maart 2012

Transmutatie, liefje


Aan de oever van de Amstel
liggen woorden van mij
Ik heb ze laten vallen
toen ik lieve dingen
tegen je zei

Tussen blik en rommel
liggen ze stilaan te vergaan
in restanten van een tijd
die aan ons beiden
is voorbij gegaan

Het zijn geen dure woorden
nee, zo eenvoudig en oprecht
dat het een wonder is
dat niet iemand anders
ze tegen je heeft gezegd

Soms gaan we nog naar de oever
om te proeven van de sfeer
We zien ze blinken in de modder
maar zoals ze toen klonken
klinken ze niet meer

Op een dag spoelt het water
al mijn woorden naar de zee
maar heb geen angst
Ook al valt de stilte
ik voel alles mee



maandag 12 maart 2012

Karakter


Gisteren heb ik het kloeke besluit genomen mijn vrouw te vermoorden. Het werd ook tijd dat ik eens een keuze maakte. Mijn hele leven lang twijfel ik over de richting waarin ik zal gaan. Nu eens wilde ik me volledig overgeven aan het schaakspel, dan weer koos ik voor een loopbaan als succesvol zakenman, invloedrijk politicus, dikke romanschrijver of gewild fotomodel. Het heeft allemaal niets opgeleverd.
‘Maar lieverd, je bent Leonardo da Vinci niet’ zei Tinie gisteren toen ik weer eens wanhopig mijn mislukkingen opsomde en me beklaagde over de zinloosheid van mijn pogingen iets van het leven te maken. ‘ Je moet keuzes maken’, voegde ze er aan toe. Ach, ze weet niet half hoe belangrijk zij voor me is. Zonder haar zou ik nooit tot deze slotsom zijn gekomen. 
  
Het verzamelde werk van Gerrit Achterberg gaf de doorslag. ‘Wat heeft het hem niet allemaal opgeleverd!’, bedacht ik. Liefdevol streek ik met mijn rechterhand over de kaft. Na de moord op zijn hospita heeft hij het grootste gedeelte van zijn leven in afzondering aan zijn geweldige oeuvre kunnen werken zonder te worden afgeleid door het leven. Dat is precies wat ik nodig heb. Weg met het leven…! Alles voor de kunst….! Literatuur is mijn toekomst, ook al maakt ze slachtoffers.  Om een schaakspel te winnen, moet je soms een Dame durven offeren.

Nu ik weet wat te doen, moet het ook maar snel gebeuren. Het eerste wat me te binnen schiet is wurging. Maar het feit dat Tinie veel sterker is dan ik, sluit deze mogelijkheid uit. Vergiftiging lijkt me uitgesloten vanwege haar sterk ontwikkelde smaakzin. Misschien moet ik haar een duwtje geven als we op een zomerse dag staan te wachten op de trein die ons naar Zandvoort zal brengen? Dat gaat weer veel te lang duren. Het is immers hartje winter. Ten einde raad pak ik pen en papier en schrijf: ‘Huurmoordenaar gevraagd’. Maar wat nu als de beul uiteindelijk besluit om mijn betrokkenheid en verantwoordelijkheid te ontkennen? Dan is alles voor niks geweest.  
Langzaam dringt het tot me door dat ik vanavond -  als Tinie thuis komt na een dag hard werken, moe maar voldaan –  mijn probleem aan haar zal voorleggen, zoals altijd.